Porsche en Audi bespreken mogelijke samenwerking in Formule E

Na drie jaar concurrentie in de LMP1-klasse van het World Endurance Championship komen de twee merken van de Volkswagen Group elkaar weer tegen in de elektrische Formule E. In het WEC voerden Audi en Porsche een felle strijd, nu moeten ze bepalen of ze in de FE op dezelfde voet verdergaan.

“Het is belangrijk om de regels op te stellen voor hoe je samen gaat werken in een kampioenschap”, zegt Dieter Gass, de baas van Audi Sport. “Beter vroeg dan laat. Dan weet je waar je aan toe bent. Je kan veel geld besparen als je op enkele vlakken een samenwerking hebt. Beide merken doen mee om hun niveau van technologische vaardigheden te tonen. Je wil niet exact dezelfde wagen gebruiken, want je wil nog altijd die concurrentie behouden, maar ik denk dat het de moeite is om een gesprek te hebben en een akkoord te vinden over hoe we verdergaan."

Van samenwerking was in de LMP1-programma’s weinig sprake, mede door de verschillende concepten van Audi en Porsche. Audi stond bekend voor haar dieselmotor, Porsche gebruikte een benzinemotor. “Het waren compleet aparte programma’s", zegt Gass. “Er was een heel sterk gevoel van concurrentie."

Op welke gebieden Audi en Porsche in de Formule E zouden kunnen samenwerken is nog niet helemaal duidelijk. “Zo ver zijn we in dit stadium nog niet”, legt Gass uit. “We moeten eerst beginnen praten om erachter te komen wat we gemeen hebben. Simulatie is misschien een goed voorbeeld omdat je bepaalde kosten zoals circuitkaarten slechts een keer hoeft te maken en met beide teams kan gebruiken. Zo geef je niets weg, maar bespaar je wel kosten."

Porsche wilde enkele ingenieurs leveren aan Dragon Racing om ervaring op te doen voor de start van het fabrieksprogramma volgend seizoen, maar dat gaat uiteindelijk niet door. Gass denkt dat het onwaarschijnlijk is dat Porsche komt kijken in de Audi-garage. “Dat is altijd moeilijk. Als je een operatie runt, dan denk ik niet dat het hen veel zou helpen. En het zou voor ons een obstakel zijn."

Met medewerking van Scott Mitchell