Wehrlein: "Het is goed dat Ocon me onder druk zet"

Over het algemeen wordt aangenomen dat de coureur die dit jaar het beste uit de verf komt bij Manor, de kans krijgt van Mercedes om volgend jaar bij een groter team aan de slag te gaan. Ocon is de laatste races sterk voor de dag gekomen, maar Wehrlein maakt zich vooralsnog geen zorgen.

“Op de eerste plaats houd ik wel van druk”, zegt de Duitser. “Ik moet zeggen dat de komst van Esteban in dat opzicht positief is geweest. Ik denk dat mensen onze onderlinge strijd beter in de gaten houden dan het gevecht dat ik eerder met Rio [Haryato] had. Ook dat is volgens mij iets goeds.”

Volgens Wehrlein is het hebben van een sterke teamgenoot ook erg leerzaam. “Ik probeer natuurlijk te zien wat hij anders doet dan ik en te ontdekken wat zijn sterke punten zijn, zodat ik van hem kan leren, net zoals ik hiervoor van Rio heb geleerd. Maar op de eerste plaats richt ik me op mijn werk, het verbeteren van mijn rijstijl, het afstellen van de auto en het maximale uit het weekend halen.”

Nog een seizoen bij Manor?

Ocon is naar verluidt onderweg naar een stoeltje bij Renault of Force India. Wehrlein wacht zeer waarschijnlijk nog een tweede seizoen bij Manor. Op de vraag hoe hij het zou vinden om nog een jaar bij het kleine Britse team door te brengen, antwoordde Wehrlein: “Ik zou daar erg blij mee zijn. Natuurlijk is het je doel om in een zo goed mogelijke positie terecht te komen. Als er een kans is om een race te winnen, dan wil ik de race natuurlijk ook winnen. We zullen zien wat er volgend jaar gebeurt.”

“Het team heeft naar mijn mening veel progressie geboekt sinds vorig jaar en de eerste race van dit jaar", gaat de DTM-kampioen van vorig jaar verder. "Ik ben daar erg blij mee. Ik denk dat er volgend jaar een kans is om nog een grote stap te maken. Het zou een mooi verhaal zijn als ik Manor nog verder naar voren kan hepen. Vorig jaar was het verschil met het voorlaatste team nog twee seconden. Dit is niet hetzelfde team meer. Er is veel veranderd en er is veel vooruitgang geboekt.”

Via onze Formule 1-verslaggever Jonathan Noble